Voorwoord, nawoord en bijlagen
Een voorwoord is geen verplicht onderdeel van een wetenschappelijk rapport. Het voorwoord komt tussen de voorpagina en de inhoudsopgave. In een voorwoord staat geen inhoudelijke informatie. Als auteur heb je de kans een persoonlijke boodschap te communiceren naar je lezerspubliek. Je gebruikt de ik of wij-vorm. Zo kun je iemand bedanken (bijvoorbeeld een stagegever of respondenten) of je affiniteit met het onderwerp toelichten (bijvoorbeeld als je onderzoek hebt gedaan naar je geboortestreek). Bij een groepsproject kun iets kwijt over de samenwerking en taakverdeling.
Heb je niemand te bedanken en ook geen andere persoonlijke boodschap voor je publiek, laat het voor- en nawoord dan achterwege. Een onoprecht voorwoord doet af aan de geloofwaardigheid van de auteur. Bij een paper wordt overigens geen voor- of nawoord gebruikt.
Aan dit onderdeel wordt gewerkt.
Teksten, schema’s en afbeeldingen die een onderbreking zijn van het lopende verhaal van het rapport (bijvoorbeeld vanwege de lengte) zet je in bijlagen. Voeg ze in na de literatuurlijst. Denk bijvoorbeeld aan:
- een blanco enquête en rechte tellingen (een overzicht van het aantal ingevulde (bruikbare) vragenlijsten en het aantal antwoorden per antwoordcategorie)
- een kaart die een hele pagina in beslag neemt
- een belangrijke brief (bijvoorbeeld met een besluit van de Gemeente) waarnaar je veelvuldig verwijst
- een namenlijst van de geïnterviewde respondenten
- grote tabellen met secundaire data
- een lijst met afkortingen
Plak niet lukraak een aantal documenten achter je rapport, maar weeg zorgvuldig af of de lezer er iets aan heeft. In de tekst verwijs je naar de bijlage. Een verzorgde lay-out mag niet ontbreken. Elke bijlage begint op een nieuwe pagina en krijgt een nummer, een titel (bijvoorbeeld Bijlage 5: Enquête) en een paginanummer. Neem ze op in de inhoudsopgave.