Academische Vaardigheden Sociale Geografie en Planologie

Soorten eindproducten

Aan de inhoud van deze pagina wordt nog verder gewerkt, nog niet alle eindproducten worden in deze opsomming genoemd.


Een essay heeft als doel om een bepaald standpunt te communiceren, inclusief de bijbehorende onderbouwing met argumenten. Die argumenten zijn ontleend aan tal van bronnen, waaronder wetenschappelijke artikelen. Door te refereren naar andermans ideeën en bevindingen zorg je voor een afstandelijke verdediging. Je communiceert niet jouw persoonlijk oordeel, maar een weloverwogen en breed geaccepteerd oordeel. Bronvermelding is essentieel, zowel in de tekst als in de vorm van een literatuurlijst.

Een essay bestaat uit enkele pagina’s (zie de opdrachtomschrijving voor de specifieke richtlijn) en bevat in ieder geval een inleiding, een middenstuk en een conclusie. Er is geen indeling in hoofdstukken en paragrafen, alleen in alinea’s. Zorg dat je jouw standpunt noemt in de inleiding en de conclusie. In het middenstuk neem je de lezer mee in jouw denkstappen. Die stappen moeten logisch op elkaar volgen en leiden tot de conclusie (je standpunt). Als lezers zich afvragen ‘hoezo?’, ‘wie zegt dat?’ of ‘waaruit blijkt dat?’, ben je niet goed op weg. Wees dus kritisch op je eigen argumentatie. Een essay wordt niet zomaar een oefening in wetenschappelijk denken genoemd.

Het middenstuk bestaat uit meerdere alinea’s. In elke alinea staat een argument. Met signaalwoorden (ten eerste, immers, bovendien, etc.) help je de lezer om zich te oriënteren in de tekst. Je wilt tenslotte dat de lezer je in gedachten volgt langs de rode draad van je betoog.

In een essay kun je eventueel de persoonlijke voornaamwoorden ‘ik’ en ‘wij’ gebruiken in de inleiding en de conclusie. Het komt de overtuigingskracht van je argumenten ten goede als je dit niet doet in het middenstuk.

Deze informatie is voornamelijk nuttig voor studenten die bezig zijn met hun bachelorscriptie. 

Een goed onderzoeksplan geeft richting aan je onderzoek en zet uiteen waar je onderzoek naar gaat doen en hoe.

Het totale onderzoeksplan bestaat uit:

  • Een inleiding waarin de aanleiding en relevantie van het onderzoek weergegeven worden, die uitmondt in de probleemstelling;
  • Een (voorlopig) theoretisch kader, waarin de belangrijkste centrale concepten worden besproken;
  • Een plan van aanpak voor het onderzoek: welke methoden worden gebruikt en waarom zijn deze geschikt voor het onderzoek? Welke onderzoekseenheden worden onderzocht?

Daarnaast beschrijf je in je onderzoeksplan de relevantie van je onderzoek. Hiervoor is het nodig dat je al literatuur hebt gezocht en weet waar je het over hebt. Een onderzoeksplan bestaat ook uit een voorlopig theoretisch kader, waarin de belangrijkste centrale concepten worden besproken.

Deze onderdelen leggen de basis voor het uitvoeren van je onderzoek. Voor je volledige thesis maak je je theoretisch kader compleet, scherp je eventueel je onderzoeksvraag aan en schrijf je je volledige methodenhoofdstuk af.

Figuur 2.1. Onderdelen van het onderzoeksplan (Boeije et al., 2016)

 

 

Het onderzoeksplan voor de bachelorscriptie kent meer elementen dan dit figuur, kijk dus goed in de desbetreffende studiewijzer voor alle onderdelen.

In de opleiding zijn er verschillende momenten waarop je gevraagd wordt om te reflecteren. We onderscheiden daarbij ‘reflectie op inhoud’ en ‘reflectie op proces’. Het schrijven van de discussie van een paper of je thesis is een voorbeeld van ‘reflectie op inhoud’. Hierbij reflecteer je op de wijze waarop de conclusies tot stand zijn gekomen. Je reflecteert hierbij op de validiteit en betrouwbaarheid van de data: kun je met deze data inderdaad deze conclusie trekken? Had een andere manier van dataverzameling ook deze conclusie opgeleverd?

Een ander type reflectie is die op ‘proces’. Aan het eind van een cursus, na het afronden van een groepsproject, of als afsluiting van een stage volgt regelmatig een reflectieverslag. Reflecteren houdt in dat je nagaat waarom je iets op een bepaalde manier doet, en je eigen handelen en gedrag daarbij. Het gaat daarbij niet zozeer om een evaluatie, in de zin van ‘goed’ of ‘niet goed’, maar vooral naar de betekenis van die ervaring voor jou, je eigen leermomenten daarbij en een blik naar de toekomst: wat betekent deze ervaring voor projecten die nog komen gaan? Door middel van reflecteren leer je over jezelf.

Een reflectieverslag schrijf je in de ‘ik’-vorm. Daarbij kun je een aantal vragen als leidraad gebruiken. Begin daarbij met kort je eigen verwachtingen vooraf, ten aanzien van de opdracht, de stage, het samenwerken, op papier te zetten. Daarna geef je een beschrijving van de taken die je in het kader van die opdracht hebt uitgevoerd. Hierna kun je in je reflectieverslag schrijven welke van deze werkzaamheden je leuk en minder leuk vond, waarom dat zo was, en wat je een volgende keer anders zou doen.

Vragen die je hierbij als leidraad kunt gebruiken:

  • Wat waren je verwachtingen en je ambities vooraf ten aanzien van de taak/de opdracht?
  • Welke taken heb je gedaan?
  • Hoe vond je dat je het deed?
  • Was je tevreden met de resultaten?
  • Wat is de essentie van wat je geleerd hebt, zowel inhoudelijk als persoonlijk?
  • Wat zou je de volgende keer anders doen?
  • Wat heb je daar dan voor nodig?
  • Kun je met wat je hiervan hebt geleerd ook iets in andere situaties?

Denk tijdens het schrijven van je verslag goed na over je eigen prestaties, en geef in je tekst ook aan wat beter kon, en waar je minder tevreden over bent.

Bij een open tentamenvraag is het volledig aan jou om het antwoord te formuleren. Soms is dat een enkele term, andere keren word je bijvoorbeeld gevraagd vier voor- en nadelen te benoemen. Een speciale variant van een open vraag is de essay-vraag. Hierbij gaat het om een diepgaand antwoord op een complex vraagstuk. Het resulterende antwoord is vaak langer dan bij een standaard open vraag. Bij een essay-vraag heb je veel vrijheid om het antwoord te structureren.

Let in ieder geval op het volgende:
  • Maak vooraf een schematische opzet van je antwoord. Zo zorg je voor een rode draad. Waarschijnlijk kom je tijdens het schrijven op nieuwe ideeën. Die kun je gerust verwerken, maar houd je oorspronkelijke plan in gedachten. Anders ontspoort het antwoord alsnog.
  • Begin met een standpunt. Licht die toe in het middenstuk. Eindig nogmaals met het standpunt (zoals je in de conclusie van een verslag terugkomt op de inleiding).
  • Gebruik verschillende argumenten om je standpunt te onderbouwen. Het is gebruikelijk om een persoonlijk standpunt te geven, maar zorg dat je je mening met algemeen geaccepteerde uitspraken onderbouwt.
  • Vermijd herhaling. Het leidt enkel tot tijdverlies.
  • Stem de lengte en mate van detail af op het aantal punten dat aan de vraag is toegekend.
  • Streep eventuele aantekeningen door, zodat docenten ze niet nakijken.

McMillan en Weyers (2010, p. 232) noemen redenen waarom studenten bij het maken van tentamens geregeld punten mislopen. Hieronder een greep uit hun opsomming.

  • Het antwoord beantwoordt de vraag niet:
    • Vakjargon is verkeerd begrepen.
    • De instructie in de vraag is niet opgevolgd. [Denk bij instructie aan ‘leg uit’, ‘vergelijk’ of ‘ontkracht’.]
    • Niet alle aspecten van de vraag zijn behandeld. [“Geef een definitie én geef drie argumenten voor …”.]
  • Slecht gebruik van de tijd:
    • Te lange/korte antwoorden met te weinig/veel detail gezien de tijd die voor het tentamen staat.
    • Te lang bij één vraag stilgestaan.
  • De fundering van het antwoord is zwak.
    • ‘Vanzelfsprekende’ aspecten worden niet genoemd. [Let op! Een docent kan er nooit vanuit gaan dat je kennis bezit die je niet in je antwoord vermeldt.]
    • Het antwoord is niet concreet genoeg. Er zijn geen voorbeelden gebruikt.

 

Uit ervaring van docenten SGPL blijkt nog dat het analyseniveau van antwoorden soms slecht aansluit bij de vraag:

  • Bij toelichting op een algemeen proces wordt een voorbeeld gegeven. (Bijv. “Gentrification is dat de woningwaarde in Prenzlauerberg nu veel hoger is dan vijf jaar geleden.”)
  • Als om een concreet voorbeeld wordt gevraagd, wordt een algemeen verschijnsel genoemd. (Bijv. “Gentrification doet zich met name voor in vooroorlogse buurten.”)