Academische Vaardigheden Sociale Geografie en Planologie

Probleemstelling

De probleemstelling bestaat uit een doel- en vraagstelling. Om tot een goede probleemstelling te komen, ben je de literatuur ingedoken, heb je een geannoteerde bibliografie bijgehouden en heb je misschien ook via een uitgeschreven literatuurstudie in kaart gebracht wat er al is geschreven over jouw onderwerp. Deze voorbereidingen zijn cruciaal om tot een goed geformuleerde doel- en vraagstelling te komen waarmee je de wetenschappelijke en maatschappelijke relevanties van jouw onderwerp belicht.

In je doelstelling geef je antwoord op de vraag waarom het onderzoek wordt gedaan. Een belangrijke vaardigheid is om scherp te formuleren wat het belang is van je onderzoek. Wetenschappers zijn gedwongen stil te staan bij het nut en het vernieuwende van hun onderzoek. Ze worden ten slotte dikwijls betaald uit gemeenschapsgeld of ze dingen mee naar schaarse beurzen. Onderzoekssubsidies blijven buiten bereik zolang de relevantie niet inzichtelijk gemaakt is.

Sociaal-geografisch en planologisch onderzoek heeft vrijwel altijd zowel een wetenschappelijke als een maatschappelijke relevantie. Het komt echter ook voor dat de nadruk sterk op één van beide ligt. Bij fundamenteel wetenschappelijk onderzoek is het primaire doel kennisvermeerdering via de ontwikkeling of toetsing van theorieën (wetenschappelijke relevantie). Tegelijkertijd geeft fundamenteel onderzoek meestal ook inzicht in maatschappelijke problemen en leidt het vaak ook tot aanknopingspunten voor beleid.

Bij praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is het primaire doel de ondersteuning van beleidsvorming, bijvoorbeeld door de ontwikkeling en evaluaties van interventies (maatschappelijke relevantie). Omdat het onderzoek (in tegenstelling tot het praktijkgerichte niet-wetenschappelijke onderzoek dat buiten de universiteiten gangbaar is) uitgevoerd wordt volgens de methodologische spelregels van de wetenschap, is er ook bij praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek vaak sprake van theorievorming, al neemt dat een minder centrale plaats in, en kunnen de uitkomsten vaak ook gegeneraliseerd worden naar andere praktijksituaties.

De maatschappelijke en wetenschappelijke relevanties staan uitgebreid uitgelegd onder het kopje inleiding van scriptie/verslag empirisch onderzoek.

Bij het formuleren van de doelstelling is het belangrijk om onderscheid te maken tussen explorerend en toetsend onderzoek. Wanneer er nog weinig bekend is over het onderwerp, kiest men doorgaans voor een explorerende aanpak om meer inzicht te krijgen. Is er echter al voldoende voorkennis beschikbaar, dan ligt de focus op het toetsen van die bestaande kennis. In dat geval spreken we van toetsend onderzoek, waarbij onderzoekers vooraf duidelijk aangeven welke hypothesen zij willen verifiëren of falsifiëren.

Vrijwel elke tekst die je in het kader van je opleiding schrijft, heeft een centrale vraag. In je tekst geef je het antwoord op deze vraag en breng je verslag uit van je onderzoek. Vaak passen onderzoekers hun centrale vraag enkele keren aan naarmate ze hun onderzoeksthema uitgebreider verkennen en er meer over hebben geschreven. Je vraagstelling bestaat meestal uit een hoofdvraag en een aantal deelvragen. Dit zal afhangen van de grootte van je opdracht – in een scriptie werken we vaak met deelvragen maar in een essay is een centrale vraag voldoende.

In de vraagstelling laat je zien wat je precies gaat onderzoeken. Een goede onderzoeksvraag stelt je in staat onderscheid te maken tussen dat wat relevant is en dat wat alleen interessant is voor je onderzoek.

Voorbeeld scriptie

Hier werk je vanuit je doelstelling toe naar je vraagstelling:

Doelstelling: Inzicht krijgen in de rol van sociale netwerken in de sociale mobiliteit van bewoners van plaats X.

Via je literatuurstudie weet je al wat de belangrijkste concepten en schaalniveaus zijn voor dit specifieke onderzoek. Deze neem je op in je hoofdvraag (sociale mobiliteit) en deelvragen (sociale netwerken, kenmerken plaats X, en individuele kenmerken).

Centrale vraag: Wat is het effect van lokale en bovenlokale sociale netwerken in de sociale mobiliteit van bewoners van X?

Deelvragen:

  • Wat voor sociale netwerken hebben individuen in X?
  • Wat is de schaal van sociale netwerken van individuen in X?
  • Wat voor individuele kenmerken mediëren sociale netwerken in X?
  • Wat voor kenmerken van X mediëren individuele sociale netwerken in X?

Er is niet een vast aantal deelvragen, maar er is wel een aantal dingen waar je rekening mee kunt houden bij het opstellen van deelvragen. Hiervoor is de plattegrond van een huis een bruikbare analogie.

Je kunt de buitenmuren van het huis zien als de hoofdvraag en de kamers in het huis als deelvragen.

  • Ten eerste moeten alle deelvragen binnen de muren van het huis, dus binnen de hoofdvraag, vallen. Je moet dus zorgen dat je geen deelvragen stelt over concepten of verschijnselen die niet, of alleen indirect van toepassing zijn. (zie “1” in de figuur)
  • Ten tweede is het belangrijk dat alle kamers gezamenlijk het huis helemaal vullen, als het ware, en er geen ruimtes open blijven. Met andere woorden, de deelvragen omvatten gezamenlijk alle onderdelen van de hoofdvraag. (Dus de kamer van “2” moet niet leeg blijven)
  • Als laatste is het van belang om na te denken over de volgorde van de deelvragen. Het is niet ongebruikelijk dat eerst deelvraag 1 beantwoord moet worden alvorens er een antwoord op deelvraag 2 gevonden kan worden. Denk dus bij het opstellen van de deelvragen na over de volgorde.

Dus als alle deelvragen zijn beantwoord, volgt het antwoord op de hoofdvraag hier logisch op.


Kennisclip Centrale vraag en Deelvragen